Home
dichters
jaarlijsten
bronnen
COLOFON

Dichter: S. Bonn                                                                                  versie: 10-12-2014

 

 

   K A R L   M A R X.                   
(TER HERDENKING).                    

DOOR                    

S. BONN                     

 

Nu de Heiren van den Arbeid verstrooid zijn
en 't gulden woord "Proletariërs aller landen"
vermompelt als een hoon tussen de tanden
de maats elkaar vermorzelen met fel gespitst venijn.

Nu komt uw naam vandaag, zooals 'n mast op golvend meer
- de golven zijn wild en de golven zijn hoog -
niets is dan kokend schuim en waterbergen voor 't oog,
alleen die mast blijft hoog en duikt niet neer, -

Arm waren wij verdoold en zwak, in druk,
verdierd als beesten in des meesters holen,
voor zon en geesteslicht en 's levens lied verscholen,
de nek was krom van slaafschheid en de oogvlam stuk.

Wie heeft ons woord gesproken toen als gij ?
en wie de oorzaak van ons leed zoo nauw geweten ?
en wie zóó tegen hoon en machten zich vermeten
te zingen: "Hoort gij Volk gij Arbeiders wordt vrij !"

"In uwe kunstige hand ligt uwe macht en kracht
en in uw moedig harte wordt de wereld straks herboren,
in uw wetend hoofd sta beseffen als 'n toren
zoo hoog, zoo stralend wijd, als kustlicht in den nacht."

"Niet door den vloek vernietiging haat noch hoon
door bloed noch moorden, werkers, kunt gij winnen,
maar Eenheid zij uw zwaard en uw beminnen,
uw naarstig werken geeft Vrijheid u tot loon."

Nu op deez' dag wijl de Heiren van den Arbeid verstrooid zijn
en 't gulden woord: "Proletariërs aller landen !"
vermompelt als 'n hoon tusschen geklemde tanden,
herdenken wij uw naam zoo licht van glorieschijn.

O Vader ! Vader ! de klachten van uw zonen
stijgen tot u, tot waar uw geest verwijlt :
ons hart verkrimpt, ons broederwoord verijlt
het opgeheven hoofd, wij durven 't u niet tonen.

Schaamte en deemoed wiekt zwart om onze hoofden
hoe hebben wij gedwaald wat al niet misgedaan,
waren wij uw kinders, aan uwe hand gegaan,
min zou ons deren nu, ons, nu zozeer beroofden.

De ketens van de machtigen trekken zoo sterk te zaam,
de banden van de machtigen schijnen ons haast niet te breken ;
zij grijpen en zij moorden, in hun teeken
verduistert al het goede, verdoofd de broedernaam.

Toch komt uw profetie door 't donk're donker nader
gelijk 'n flauwe schim, die schuifelt langzaam aan,
maar zal 't hun brute macht alnaar uw woord vergaan ?
"Hun einde naart", zoo spraakt gij toch, o Vader.

"Zooals een sterken man die al zijn krachten spant
tot 't heftigst doen beweegt zijn hart en hoofd
plots in elkander stort, zijn mond en oog gedoofd,
en machteloos zakken laat de nog gevuist hand."

"Zoo vallen zij ! hun macht zal niets meer zijn
als schijnt die macht en kracht op 't hoogst, ten top !
dan laait het vrijheidsvuur zooals 'n bliksem op
maakt de Aard van bloedschuld en van knechting rein."

Nu wachten wij : wij zien hun harten spannen
zien hun aren puilen in uitputtend verweer, -
den dag, waarop hun moordkracht valt terneer,
die hun roofbrandend hart zal overmannen.

Dan loven wij u, u onzer hope Dichter,
u die wij zoveel troost verschuldigt zijn,
u onze ster in nacht, u onze lichten schijn
die 't leven maakte ons zoo heerlijker en lichter.

 

---                                  

 

 

Het gedicht 'Karl Marx (ter herdenking)' verscheen in 1918 in De Socialistische Gids. Maandschrift van Sociaal-Democratische ArbeidsPartij (jaargang 3, nr. 6, juni 1918):
http://resources4.kb.nl/resources411/dts/06/5606/pdf/dts_5606.pdf (grote pdf)

 

terug naar boven

 

Pagina aangemaakt door: Jurgen Eissink, 10-05-2013.


 
Deze pagina is mede mogelijk gemaakt door:

Vrienden van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie

partners



© De Nederlandse Poëzie Encyclopedie, 2013-2014

Webdesign Revan Barlas