TEN GELEIDE

Het is gebleken, dat bij sommige beoordelaars en lezers van deze bloemlezing behoefte bestaat aan een verantwoording van de opzet der samenstelling. Eenvoudigheidshalve volgt hier de toelichting, die de veertiende druk begeleidde.

(...) [volgt de inleiding van de veertiende druk, minus de laatste alinea] (...)

De negentiende druk werd wederom geheel voorzien. Zeer ingrijpende wijzigingen moesten, alweer mede vanwege de omvang van de bundel, die echter voor deze druk met één vel kon worden uitgebreid, worden vermeden. Langzamerhand gaat zich een geleding in drie afdelingen aftekenen: de oudste dichters, die met een beperkt aantal gedichten vertegenwoordigd zijn, de middengeneratie, waarop door een meestal ruimere keuze zoveel mogelijk licht moet vallen en de jongste dichters, die in een met elke nieuwe druk veranderende selectie onder de aandacht van een grote lezerskring worden gebracht. Als gevolg van de grotere ruimte, die mij ter beschikking werd gesteld, kon het werk van de jongste dichters en van enkele andere, die door het karakter van hun poëzie verwantschap met deze jongste vertonen, beter worden vertegenwoordigd dan in de achttiende druk mogelijk was.

Amsterdam, 1 December 1953                                      D. A. M. B.